skip to main |
skip to sidebar
"Het is onbetwist dat Leven & lot tot de vernietigendste anti-Sovjetromans ooit behoort, samen met Michail Boelgakovs De meester en Margarita en Aleksandr Solzjenitsyns Goelagarchipel. Als het boek in 1960 was gepubliceerd, schreef criticus Igor Zolotoesski, ‘had het onze ideeën over het tijdperk en de oorlog decennia vooruit geholpen.’ De ‘Grote Vaderlandse Oorlog’ en de slag bij Stalingrad waren de laatste onaantastbare symbolen van het morele gelijk van de communistische Sovjetstaat tegenover het fascistische Duitsland. Het was ondenkbaar dat juist een roman over deze periode de gelijkenis tussen beide totalitaire staten zou demonstreren, en de futiliteit van ieder vooruitgangsgeloof. [...]
Leven & lot is een breed opgezet epos over de Russische Tweede Wereldoorlog, naar het voorbeeld van Tolstojs Oorlog en vrede. Er zijn allerlei parallellen tussen beide romans aan te wijzen: zoals bij Tolstoj de Bolkonski’s en de Rostovs centraal staan, zo ordent Grossman zijn overweldigende hoeveelheid personages en verhalen rond de families Sjaposjnikov en Strum. Waar Tolstoj historische figuren als Napoleon en generaal Koetoezov laat optreden, voert Grossman niet alleen beroemde Russische generaals op, maar ook Eichmann en Stalin zelf. Net als Tolstoj wisselt Grossman episodes aan het front af met scènes uit het burgerleven in Kazan, Moskou en de Kalmukse steppe. En ook bij Grossman vindt de lezer de geschiedfilosofische overpeinzingen waar Tolstoj zich aan overgaf, zij het dat ze hier korter, zwarter en eerder ontgoocheld dan drammerig van toon zijn. [...]
Wat Leven & lot een uitzonderlijk boek maakt is niet de panoramische reikwijdte ervan, al is die enorm. Het is eerder de levendige scherpte van de vele afzonderlijke verhalen waaruit het boek is opgebouwd, die herinneringen oproepen aan de korte verhalen van Tsjechov. Grossmans blik is die van een hartgrondige scepticus, die in geen enkele ideologie meer gelooft, maar elk van zijn ongelukkige, kleinzielige, hopeloos in het leven verstrikte personages het voordeel van de twijfel geeft.
En zo leeft de lezer mee met Mostovskoj, de bejaarde bolsjewiek van het eerste uur die in Duitse krijgsgevangenschap even hard vasthoudt aan zijn onbuigzame overtuigingen als aan zijn leven; met Ljoedmila, de vitterige echtgenote van hoofdpersoon Viktor Strum, die nadat haar zoon gestorven is haar man, dochter en moeder verwaarloost; en met Nikolaj Krymov, de doorgewinterde partijfunctionaris die de hypocrisie en de terreur van de partij pas begint te doorzien als hij er zelf het slachtoffer van wordt.
Grossman schrijft meesterlijk over het leven van gewone, bange, onvergetelijke mensen die door de staat en hun tijd – het ‘lot’ – verleid worden tot allerlei kleine, banale vormen van verraad. De ironie van het lot wilde dat eenzelfde door angst ingegeven daad van verraad zijn meesterwerk bijna voorgoed had doen verdwijnen."

"
De verhaallijn is, zeker in vergelijking met de latere albums, uiterst zwak en hangt van toevalligheden aan elkaar. De eerste plaatjes tonen een erg jonge Kuifje, Hergé zou later zeggen dat dit album een jeugdzonde was. De tekenstijl is een stuk rommeliger dan in latere albums. Op de eerste pagina's heeft Kuifje nog niet eens zijn beroemde kuifje. Het album neemt een zeer sterke politieke houding in. Het laat duidelijk zien hoe de Europeanen van toen de Sovjet-Unie zagen: een wreed land vol honger en boeven, waar de arme bevolking wordt bestolen door de regering. Hergé verklaarde later dan ook dat hij behoorlijk naïef was geweest met dit verhaal, ook al zat er een kern van waarheid in, aangezien de strip uitkwam in het jaar waarin Stalin de macht over de Sovjet-Unie overnam en diens heerschappij leidde tot misstanden als de Oekraïense hongersnood die een paar jaar na het uitbrengen van de strip plaats vond." (bron: Wikipedia)
De laatste zinnen:
"
Alles gaat voorbij: lijden, kwellingen, bloed, koude en pestilentie. Het zwaard zal verdwijnen, maar de sterren zullen blijven, ook wanneer er geen schaduw van onze lichamen en werken meer op aarde zal zijn. Er is niet één mens die dit niet weet. Waarom willen wij dan onze blik niet op de sterren richten? Waarom?
"Als een veelgelaagde bijenkorf rookte, raasde en leefde de Stad. Schitterend verrees ze in de vorst en de mist op de bergen aan de Dnjepr. Dag in dag uit kronkelde rook uit de talloze schoorstenen hemelwaarts. De straten dampten en de enorme, platgetrapte sneeuwlaag knerpte. Huizen van vier, vijf, zes verdiepingen doemden ordeloos op. Overdag waren hun ramen zwart, maar 's nachts brandden ze rij voor rij in de donkerblauwe hoogte. Hoog opgehangen aan de krullen van lange grijze palen flonkerden zover het oog reikte elektrische bollen als edelstenen aan een ketting. Overdag snelden trams, naar buitenlands voorbeeld uitgerust met zachte gele strozittingen, met een aangenaam gelijkmatige galm heen en weer. Koetsiers reden schreeuwend van heuvel tot heuvel, en donkere kragen van zilverkleurig en zwart bont maakten de vrouwengezichten geheimzinnig en mooi.
De tuinen lagen er zwijgend en rustig bij onder de last van de witte, ongerepte sneeuw. Er waren in de Stad meer tuinen dan in welke stad ter wereld ook. Als geweldige vlekken strekten ze zich overal uit, met lanen, kastanjes, kloven, ahorns en linden.
De tuinen pronkten op de schitterende bergen die over de Dnjepr hingen, met als kroon de eeuwige Keizerlijke Tuin die zich terrasgewijs verhief en verbreedde, nu eens wemelend van miljoenen zonnevlekken, dan weer gedompeld in zachte schemering. De oude, zwarte verrotte balken van het hek schermden op angstwekkende hoogte de weg naar het ravijn niet af. De steile, door de storm ondergesneeuwde wanden verzonken in de verre, lager gelegen terrassen die steeds verder en breder uitwaaierden en overliepen in de oeverbosjes aan de straatweg die zich langs de grote rivier wond; het donkere, smeedijzeren lint verdween in de nevel, waar zelfs vanaf de hoogste punten van de stad het menselijke oog niet reikte, naar de grijze stroomversnellingen, de Zaporozjskaja Setsj", Chersones en de verre zee."